Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Maar ik zeg: [46]Heeft Israel [47]het niet verstaan? Mozes [48]zegt eerst: Ik zal ulieden [49]tot jaloersheid verwekken door [degenen, die] [50]geen volk [zijn]; door [51]een onverstandig volk zal ik u tot toorn verwekken. 46. Hier bewijst de apostel met drie verscheidene plaatsen der Schrift van het Oude Testament, dat de Joden het ook gehoord hebben zowel als de heidenen, maar dat de heidenen het hebben aangenomen en de Joden ten merendeel verworpen. En legt alzo den grond van hetgeen hij in hfdst.11 belangende de aanneming der heidenen en de verwerping der Joden, voorgenomen had te verhandelen. 47. Dat is niet gehoord? Namelijk het woord des Evangelies, of der rechtvaardigheid des geloofs. 48. Namelijk tot Israel, dat is tot het Joodse volk. 49. Namelijk omdat gij zult zien dat Ik de heidenen, die nu mijn volik niet zijn, ten tijde van den Messias meer voordeel zal doen in het aannemen van het Evangelie, dan u, Joden, die nu mijn volk zijt; en dat om uwe ondankbaarheid te straffen en u daardoor tot bekering te roepen en te verwekken. Want jaloersheid is eigenlijk een ongenoegen, dat iemand hierover heeft, dat hij ziet een ander meer deel te hebben aan iemands liefde of weldaad, dat hij zelf heeft, als hij meent dat het hem meer toekomt. Zie hierna hfdst.11 vs.11. 50. Namelijk Gods, gelijk toen de heidenen waren. 51. Zo noemt hij de heidenen, omdat zij de rechte kennis van God en Zijne rechten niet hadden; Ps.147:19,20.